Interview 0014 Frank Dam

www.frankdam.nl

Waarom heb je voor dit vak gekozen?
‘Ik heb van jongs af aan altijd al verhalen getekend. Ik had op school een uur in de week bijbelles en dan tekende ik altijd over wat de juf vertelde en die tekeningen mocht ik dan aan de klas laten zien. Ik las ook spannende jongensboeken waarin zwartwit illustraties een belangrijke rol speelden en die hebben me toen al geïnspireerd. Ik wilde later tekeningen maken bij verhalen. Het was dus logisch dat ik naar de academie zou gaan. Dat werd thuis ook wel gemotiveerd en dus ging ik naar wat toen nog de Academie voor Beeldende Kunsten heette in Rotterdam. Ik wilde illustrator worden, maar het vak illustrator bestond op academies nog niet. Illustratoren waren veelal autodidact en er was een duidelijke scheiding tussen kunstenaars en illustratoren – iemand als Anton Pieck, dat was een illustrator en daar werd een beetje op neergekeken. Op de publiciteitsafdeling werd wel geïllustreerd maar dan voor reclamedoeleinden, het zogenaamde ‘poppetjes tekenen’. Ik koos voor de autonome kunstopleiding en leerde modeltekenen, schilderen, grafiek en ruimtelijk ontwerpen. Achteraf gezien een goede basis, maar op dat moment vond ik met name modeltekenen verschrikkelijk. Dan zat daar zo’n blote dame op een verhoginkje. Daar kon ik niks mee. Pas als ze haar hondje meenam, wat wel eens gebeurde, kon ik er een verhaal bij bedenken.
Na vijf jaar academie was ik klaar met kunst en kreeg ik een baantje als loopjongen bij de Nederlandse Dagbladunie; ik bracht koffie rond en scheurde papier van de telex af. ’s Avonds deed ik het VWO omdat ik belangstelling had voor literatuur en misschien ook ooit nog iets met journalistiek wilde doen. Bij de Dagbladunie werd ook de NRC gedrukt. Ik zag een keer het Cultureel Supplement en de illustraties daarin en ik dacht: dat kan ik ook. Ik ben op de vormgever afgestapt en heb hem gezegd dat ik graag een tekening wilde maken voor de krant. Ik vertelde hem dat ik als loopjongen werkte, (‘U heeft mij vast wel eens gezien bij de telex’) maar dat ik ook de academie had gedaan en graag wilde illustreren. Ik kreeg een verhaal van W.F. Hermans over de Weinreb-affaire en mocht daar een illustratie bij maken, en als deze goed genoeg zou zijn, zou ze geplaatst worden. Mijn tekening stond een week later in de krant met mijn naam er onder! Mijn moeder trots en ik kreeg er driehonderd gulden voor, meer dan ik als loopjongen in een maand verdiende. Vanaf dat moment mocht ik regelmatig illustraties maken. Tot de hoofdredacteur erachter kwam dat de loopjongen illustraties maakte voor ‘zijn’ Cultureel Supplement , toen was het afgelopen. Ik ben toen naar de redactie van de Zaterdagbijlage gegaan en aan hun vormgever het hele verhaal verteld. Ze vonden het zo idioot dat ik was weggestuurd dat ik direct bij ‘Z’ aan de slag mocht. Vanaf dat moment werd ik ook door andere bladen en tijdschriften gebeld; wat dat betreft was de krant – met op dat moment wel 350.000 abonnees – een fantastisch medium.
Door mijn een autonome achtergrond waren mijn illustraties ook altijd wat autonomer dan die van de ‘traditionele ’ illustratoren. Langzaamaan kreeg ik steeds meer werk. Ik kon er van leven, zelfs een hypotheek nemen.
Later ben ik ook voor de krant gaan schrijven. Het begon met een serie over ‘Nederbeat’ uit de ‘sixties’ waar ik in die tijd als dertienjarige net iets te jong voor was geweest en die me mateloos fascineerde. Er werd uiteindelijk een boekje van gemaakt en de serie werd gevolgd door een serie over ‘Beatmeisjes’ de voor mij toen onbereikbare zangeressen uit mijn jeugd. Tijdens mijn research voor de series putte ik vaak uit de jongerenkrant Hitweek en heb daar een expositie over gemaakt voor De Beyerd in Breda. Een logisch vervolg daarop was ‘Beatfilm’ een landelijk filmfestival over Nederlandse popmuziek en cinema.’

Hoe ga je te werk?
‘Je krijgt je kopij meestal per mail of je wordt telefonisch gebrieft. Voor een krant heb je dan vaak 2-3 dagen, voor een tijdschrift of boek meestal wel wat langer. Toch is die tijdsdruk voor mij wel fijn; ik werk toch het beste als er adrenaline bij komt kijken. Vaak vormen zich bij het lezen van de kopij al beelden in mijn hoofd en maak ik tekeningen in de kantlijn. Uiteindelijk komen daar meestal drie ideeën uit voort die ik vaak aan de opdrachtgever laat zien. Ik vond het altijd belangrijk te weten hoe het op de pagina kwam te staan. Het idee hoort immers ook bij het formaat, bij de opmaak. Een krant bestaat in de basis uit verticalen en horizontalen. Het is een uitdaging om de strakke regels wat te doorbreken met een diagonaal of cirkel. Ook de kop en lead spelen een rol in relatie tot het beeld. De kop wordt meestal pas bepaald als de tekst klaar is en het is leuk als het je lukt om een tekening te maken die uiteindelijk de kop boven het stuk bepaalt.
Het is anders werken voor een krant dan voor een tijdschrift of boek. Een krant heeft maar een kort leven, dus als je een keer een minder geslaagde tekening hebt, is er de volgende dag wel weer een andere. Zowel triomf als nederlaag zijn van korte duur.
Ik werk nog steeds voornamelijk analoog, met pen, penseel en inkt, vaak ook met acryl. Ik heb een scanner, zodat ik de tekeningen kan inscannen om naar de opdrachtgever te sturen. Mijn computer gebruik ik verder voornamelijk om te schrijven en als encyclopedie. De computer is een middel, geen doel.Ik doe wel eens korte workshops analoge technieken en grafiek en zie dat ze het geweldig vinden.’

Wat typeert je werk?
‘Er worden natuurlijk per medium andere eisen gesteld, maar in al mijn werk moet sfeer en drama zitten, een bepaalde romantiek. Ik noem het een sfeerbepalend, ‘eigen’ realisme. De laatste jaren heb ik veel collages gemaakt waarbij ik gebruik maak van gravures die na bewerking een nieuw verhaal vertellen. Mijn kleurgebruik is beperkt, vooral zwart, wit en grijs. Er moet een goed concept achter zitten en ik houd er wel van als er een dubbele bodem in zit, een parallel verhaal. Het is ook mooi als een tekening los van de tekst kan staan. Bij de krant gebeurde het wel eens dat iemand mijn tekening wilde kopen. Een aantal werken bevindt zich in museum collecties. Dat kan alleen als de tekening ook zonder verhaal als autonoom beeld overeind blijft.’

Wat voor opdrachten doe je graag?
Ik vind het interessant om voor grote bedrijven te werken die je ondanks hun verschillende cultuur toch waarderen om je werk. Ik wil het liefste zelf het concept en bijbehorend beeld kunnen bepalen. Ik vind het interessant om me ergens in te verdiepen, onderzoek te doen, ook als het een onderwerp betreft waar ik niets van weet of niets mee heb en dan daar een standpunt over in te nemen. Ik houd ervan om -zoals met Nederbeat en Beatmeisjes – zélf projecten te bedenken en uit te voeren.
Met alleen illustreren voor de krant is het lastig om van te leven; je krijgt voor een illustratie in 2012 nog hetzelfde als in 1982 dus je hebt er echt ook andere opdrachtgevers bij nodig. Ik houd zeker wel van de dynamiek van de krant, het snelle beslissen, maar ik vind het ook leuk om voor een verzekeringsmaatschappij te werken. Het werken voor de krant werd sowieso steeds minder. Mijn contacten van het eerste uur waren inmiddels met pensioen en dan dient zich een nieuwe, jonge generatie aan met zijn eigen netwerken, hun ‘Inner circle’. Dat is onvermijdelijk.
Het lesgeven vind ik uitermate boeiend. Ik was wat ongemakkelijk van de Rotterdamse academie afgekomen maar een paar jaar later werd ik gebeld met de vraag of ik er les wilde komen geven en dat had toch met mijn illustraties voor de krant te maken. Vervolgens werd me gevraagd een gastles te geven op de – toenmalig Koninklijke – Academie in Den Bosch en heb definitief voor Den Bosch gekozen. Ik viel voor de Brabantse warmte. Toen ik voor het door die smalle straatjes liep en de Sint Jan zag met die geheimzinnige beelden waande ik me in de middeleeuwen. Toen ik vervolgens bij de dependance van de academie binnenkwam en de conciërge die ook de catering verzorgde, tegen me zei: ‘Hedde gij al koffie gehad?’, was het plaatje compleet. Ik geef inmiddels al sinds 1988 een dag in de week les op de inmiddels AKV / St-Joost geheten academie, als docent Illustratie/ Animatie.’

Wat zou je heel graag nog eens willen maken?
‘Ik ben bezig met een film over Hoek van Holland, mijn geboortedorp, en om dichter bij de bron te zijn heb ik er voor een paar jaar een studio betrokken. Die ligt in een bos vlak bij het strand, het speelterrein uit mijn jeugd. Het wordt deels een verwerking van mijn jeugdherinneringen. Ik probeer in de beelden de sfeer van mijn illustratieve werk te leggen, en gelukkig heb ik een cameraman die dat begrijpt. Die film wil ik heel graag afmaken. Daarbij probeer ik een dagboek bij te houden, ben aan het tekenen en schilderen. Een ander project is weer journalistiek van aard: een serie interviews met bekende Nederlanders die een Duitse moeder hebben of hadden, eigenlijk een eerbetoon aan mijn eigen Duitse moeder. Mijn website heb ik genoemd ‘A permanent retrospective’ en zo voel ik dat ook. Alles van vroeger komt weer een keer bovendrijven. En zo blijf je van de straat, haha.’

Categorie: Interviews

111 boom meisjeseiland seascape1 vlinders