Interview 0017 Roelof Koster

cargocollective.com/roelofkosterdesign

Waarom heb je voor dit vak gekozen?
‘Ik had een slechte start op school omdat ik woordblind bleek te zijn. Ik uitte me door te tekenen. Tekenen en schilderen waren echt mijn uitlaatklep. Ik was ook al bezig met letters en het maken van pictogrammen. Ik wilde toen graag beeldend kunstenaar worden.
Ik koos voor het MTO, een grafische opleiding met een esthetisch-technische richting. Dat was mijn eerste kennismaking met grafische vormgeving. Ik vond het fantastisch en was heel gretig. Ik deed naast de dagopleiding ook de avondopleiding omdat ik alles wilde leren. Daarna ben ik naar de avondopleiding van de kunstacademie in Arnhem gegaan. Overdag werkte ik als vormgever en huisstijlbewaker bij het Cito. Op de academie had ik onder andere Niko Spelbrink als docent. Door hem kreeg ik nog meer belangstelling voor typografie. Ik had ook graag les gewild van Karel Martens, maar hij was net opgehouden bij de avondopleiding toen ik er kwam. Ik heb hem dat later gelukkig nog wel eens gezegd.
Ik vind typografie fascinerend, waarschijnlijk ook omdat ik zelf moeite had met lezen. Leesbaarheid is daarom voor mij heel belangrijk en dat komt dan ook heel precies. Ik heb ooit eens een serie leesboekjes gemaakt voor kinderen van tien tot twaalf jaar en heb toen vooral mijn uiterste best gedaan het zo leesbaar mogelijk te maken. Toen een collega mij later zei dat ze het boekje zo ontzettend prettig leesbaar had gevonden, was dat voor mij een enorm compliment.
Aan het einde van mijn academietijd kon ik gaan werken bij Wolters-Noordhoff in Groningen. Het hoofd van de afdeling vormgeving was Alje Olthof. Onze karakters botsten nogal en we hadden vaak discussies, maar achteraf heb ik beseft hoe vreselijk veel ik van die man geleerd heb. Hij was een rastypograaf en vond dat een ontwerp er logisch, plezierig en toegankelijk uit moest zien en dat al het andere daaraan eigenlijk ondergeschikt was. We hebben maar twee jaar samengewerkt, maar veel van die periode is bepalend geweest voor mijn ontwerp opvattingen.
Vanuit het bureau BRS werd ik toen gedetacheerd bij de Open universiteit, waarvoor zij de huisstijl ontwikkelden. Ik werd hoofd van de afdeling vormgeving en productie, waar op dat moment wel dertig mensen werkten. Het was de pioniersfase van de Open universiteit en alle drukwerk, van promotie- en onderwijsmateriaal, moest ontworpen en geproduceerd worden. We konden daar enorm veel doen. Ik kwam alleen zelf nauwelijks meer toe aan ontwerpen en was vooral aan het organiseren en managen. Ik zag al snel dat het organisatorisch niet goed zou komen bij de Ou. Terwijl ik er nog werkte kreeg ik een telefoontje van Marcel Dorèl; hij had de vraag gekregen om een nieuwe huisstijl voor de RUG te ontwerpen, maar had daarbij eigenlijk ondersteuning nodig. Ze vroegen mij om advies. Ik heb toen aangeboden ze daarmee te komen helpen. Ik ben er toen partner geworden en heb er meer dan tien jaar gewerkt. Daarna ben ik voor mezelf gaan werken en doe dat nog steeds.
Het vak is de afgelopen jaren wel enorm veranderd. Vooral de neveneffecten van de digitalisering zijn van grote invloed op hoe het vak wordt gezien. Door de digitalisering is de ontwerper de exclusiviteit op het voorbereiden van drukwerk kwijtgeraakt. Dit heeft de teloorgang van de status van ontwerper ingeluid. Je hebt als ontwerper steeds minder in te brengen. Dat komt enerzijds door een veranderde visie op communicatie en marketing en anderzijds door het feit dat iedereen verstand denkt te hebben van vormgeving. Het gaat tegenwoordig om referenties naar een bepaalde stijl of een bepaalde tijd. Associaties zijn een belangrijke rol gaan spelen en als mensen een ontwerp zien, plaatsen ze het vaak onbewust in een hokje. In communicatie speelt misleiding en op het verkeerde been zetten ook een grotere rol. Bij mij gaat het juist om bruikbaarheid en leesbaarheid. Ik werd een tijd lang gezien als een saaie, klassieke typograaf. Ik heb echt moeten leren om bewust ook iets verrassends en vernieuwends in een ontwerp te brengen, zonder de leesbaarheid aan te tasten. Nu vind ik dat juist leuk.’

Hoe ga je te werk?
‘Ik kijk heel goed of ik grip kan krijgen op de vraagstelling. Ik wil graag heel goed begrijpen en voelen wat de wens van de opdrachtgever is. Vaak heeft de opdrachtgever al een beeld in zijn hoofd en ik moet dat beeld zien los te peuteren. Dan breekt een incubatietijd aan en gaat de informatie werken. Ik ben dan ondertussen bezig met allerlei dingen; het is geen bewust proces. Alle klusjes die nog moeten gebeuren, moeten dan wel gedaan zijn; ik moet niet nog iets anders aan mijn hoofd hebben. Thuis wisten ze vroeger altijd precies dat dit proces gaande was; ik gedraag me blijkbaar toch wat anders, maar daar ben ik me niet bewust van. Dit proces duurt gemiddeld een etmaal of twee. Het is net of je om de probleemstelling heen draait. Waar moet ik insteken? Begin ik met de kleurstelling of met de letter? Er moet dan een combinatie van elementen bij elkaar komen. Het is een wisselwerking tussen structuur en beeldvorming. Soms maak ik kleine krabbels als ik ergens anders mee bezig ben, maar anders ga ik meteen aan de slag op de computer. Het beeld in mijn hoofd moet op het computerscherm komen. Afhankelijk van de opdracht en de opdrachtgever kom ik dan met een of meerdere voorstellen. Soms weet je dat een opdrachtgever wil kunnen kiezen en vaak weet je dan ook al wel wat hij zal gaan kiezen.’

Wat typeert je werk?
‘Ik heb wel een soort handschrift. Vroeger in Groningen herkenden mensen mijn werk wel, net zoals ik het werk van ontwerpers als Koos Staal, Tineke Wieringa of Henk Suurling ook herkende. Wat dat precies is, weet ik niet.
Mijn werk heeft altijd iets toegankelijks, een openheid in communicatie. Ik ben me er altijd al bewust van geweest waar het oog naartoe gaat in een ontwerp. Je moet dus evenwicht creëren – door de elementen op een goede manier op het oppervlak te plaatsen, zorg je ervoor dat het oog daar naartoe gaat waar het naartoe moet gaan. Ik ben dan al snel wat saai en moet dus bewust zorgen dat het wat spannender en aantrekkelijker wordt. Ik kan dat wel en vind het ook wel een leuke uitdaging. Wat mij betreft is het de balans tussen leesbaarheid en toegankelijkheid waar vakmanschap voor staat.
Typografie is altijd een belangrijk element in mijn werk. Ik houd van het illustratieve element van typografie. Ik heb een paar jaar les gegeven op Academie Minerva in Groningen en merkte daar dat veel studenten typografie een lastig vak vonden. Ik probeerde ze uit te leggen dat ze maar een paar basisvaardigheden onder de knie hoefden te krijgen en dat ze dan een compleet illustratief palet in handen hadden waarmee ze heel veel konden doen.’

Wat voor opdrachten doe je graag?
‘Ik word heel erg gelukkig van boektypografie, bij voorkeur complexe, gelaagde teksten, zoals educatief materiaal. Je moet dan verschillende elementen communiceren; ze moeten opvallen, maar ook weer niet te veel. Geef mij maar een complex manuscript en ik voel me als een vis in het water.’

Wat zou je heel graag nog eens willen maken?
‘Van Gerrit Noordzij las ik eens in een interview dat hij de wens had nog eens een boek te maken met slechts één corps. Ik heb dat wel eens gedaan. Ik heb een heel boek gemaakt met hetzelfde lettertype en alles in hetzelfde corps. De opdrachtgever vond het achteraf wel wat sober, maar ik vond het een ultieme overwinning.
Ik zou heel graag nog eens iets willen maken, waarin de vormgeving eigenlijk geen rol speelt. Waarin het er helemaal om gaat de boodschap heel erg goed te communiceren. Het doel is dan belangrijker dan de vorm.
Verder ben ik bezig met het ontwikkelen van een beeldtaal. Een soort hiërogliefenschrift dat ik eerst in het Fries heb gemaakt en nu ook in het Nederlands aan het maken ben.’

Categorie: Interviews

40_horizon god-is-luie-man hoofdstukopeningmildam prelumbasiscurriculum ju%e2%95%a0eperoelofkoster26082014-min