Interview 0005 Koos Staal

www.staalduiker.com

Waarom heb je voor dit vak gekozen?
‘Uit luiheid. Na een wat moeizame middelbareschoolcarrière wilde ik nooit meer naar school. Via via kreeg ik een baantje bij een drukkerij als leerling-drukker. Na één dag wist ik al dat het niks voor mij was. Maar die drukkerij had ook een studio en wat de ontwerper daar deed, dát leek me wel een geweldige dagvulling. Wat tekenen, knippen, plakken en kleuren. Zoals in dat nummer Money for nothing van Dire Straits; de jongens die de hele dag koelkasten en magnetrons moeten sjouwen en installeren, kijken jaloers naar de popartiest op z’n podium: That ain’t working. That’s the way you do it. Get your money for nothing and your chicks for free.

Om dat ontwerpen goed te kunnen doen, bracht het me dan toch weer naar school. Ik ging naar Academie Minerva en ik heb het gevoel dat het leven daar pas begon. Het was op Minerva mijn docent Ralph Prins die me liet zien hoe je met zoveel plezier, ambitie en enthousiasme 24/7 ontwerper kunt zijn. Hij liet me een andere wereld zien. Hij was zeer actief ontwerper naast zijn docentschap en bracht altijd werk mee. Je zag hem daarmee bezig en hij betrok anderen erbij. Hij had zoveel drive, dat inspireerde mateloos.
Met luiheid had het ontwerpen toen al niet veel meer te maken, maar dat ik daar ooit van zou kunnen leven, verbaast me nog wel eens.

In het ontwerpen van kranten ben ik min of meer toevallig terecht gekomen. De ontwerper van de drukkerij waar ik als leerling-drukker had gewerkt, Jan van Kooten, was in de journalistiek beland en vormde met George Vogelaar de hoofdredactie van de Drentse Groningse Pers. Beiden waren fan van mijn werk voor de dierentuin in Emmen en zo maakten we in 1985 samen met de dagbladen een jubileumkrantje nav het 50-jarig bestaan van het Noorder Dierenpark. Toen kort daarop de dagbladen moesten fuseren met de Winschoter Courant was een nieuwe basisvormgeving van de kranten gewenst – en werd ik gebeld. Het was toen vrij uniek dat een dagblad daarvoor een externe professionele ontwerper ging inhuren. Kranten werden door eigen mensen opgemaakt, ook als er iets nieuws moest gebeuren. Deze eigen mensen hadden echter vaak een technische achtergrond en waren teveel belast met de stijl van de krant die ze al jaren elke dag maakten, waardoor ze niet met een frisse blik naar hun krant konden kijken, laat staan haar veranderen. Als externe ontwerper kon ik wel open en op vernieuwende wijze naar zo’n krant kijken. Ik werkte en dacht vanuit een multikoloms grid, een volslagen onbekend fenomeen toen voor een krant. Net als verticale regels die ik durfde te plaatsen en o.a. op elke pagina een halve kolom wit liet voor de navigatie.

Daarna kreeg ik meer opdrachten in de krantenwereld. Iemand van de Drentse kranten vertrok naar een Limburgse krant en een ander werd directeur van het Rotterdams Dagblad. Steeds werd ik gebeld als de opmaak vernieuwd moest worden. Er is een handjevol krantenontwerpers in de wereld en daar ben ik er een van. Ik heb opdrachten gedaan voor veel kranten in Nederland, maar ook veel in het buitenland. Ik maak daarnaast echter altijd heel bewust ander ontwerpwerk – boeken, huisstijlen, tentoonstellingen. Alleen maar kranten zou ik te eenzijdig vinden.’

Hoe ga je te werk?
‘Ik werk nooit met tussenpersonen; ik wil rechtstreeks contact met de opdrachtgever zelf. Anders werkt het niet voor mij. Ook trek ik een heldere grens van wat ik wel en niet doe. Met de komst van computers op onze bureaus werd het gewoonte dat ontwerpers ook hun schetsen en ideeën technisch gingen uitwerken en opmaken in programma’s als Quark Xpress en Indesign. Omdat het zo makkelijk en onder handbereik is. Maar daarmee werden ze ook zetters en lithograaf en leveren ze een technisch product in de vorm van een drukklaar bestand. Dat heb ik nooit gedaan of willen doen. Ontwerpen is wat ik het beste kan en wat ik moet doen. Mijn product is een idee, een schets. De technische uitwerking daarvan, de opmaak, dat kunnen anderen véél beter, dus dat besteed ik uit. Dat impliceert overigens wel langdurige relaties met trouwe leveranciers. Die hebben aan een half woord genoeg. En dat ervaar ik nog elke dag als heel prettig werken.

Bij het ontwerpen van kranten gaat het bijna altijd om het restylen van een krant. Soms komt er een nieuwe hoofdredacteur die een ander uiterlijk van z’n krant wil, vaker gaat het om een fusie. Bij een fusie mag je soms iets helemaal nieuws doen, af en toe moet je iets van het erfgoed van de fuserende kranten meenemen in het nieuwe ontwerp. Uiteindelijk heb je je bij een krant toch altijd te houden aan bepaalde structuren die nu eenmaal het idioom van de krant bepalen. Heel veel speelruimte heb je niet. Je moet altijd blijven bedenken wat nog wel en wat niet meer een krant is. Het verschil maak je met de combinatie typografie, kleur en beeld. Het zit ‘m vooral in de details.

De overgang naar het tabloidformaat had vormgevingstechnisch best grote gevolgen. Je had letterlijk nog maar de helft van de ruimte over. Voorheen had je meer het idee van een visuele grabbelton; er gebeurde van alles op die grote pagina’s. Vanaf 2005 omarmde men het tabloidformaat en moest het ineens allemaal compacter. Je had nog maar ruimte voor een paar items. Je kon minder contrast aanbrengen tussen groot en klein.’

Wat typeert jouw werk?
‘Een sleutelzin in mijn werk is wel: “Mag het ietsje meer zijn?” Dat betekent allereerst dat ik nooit tevreden ben met de vraag van de opdrachtgever. Is wat hij in gedachten heeft wel echt het beste product? Ik ga altijd kijken of het wel zo moet. En daarbij wil ik graag iets extra’s doen; ik wil de grens opzoeken. Natuurlijk moet alles er verzorgd en aangenaam uitzien, maar dat is niet genoeg. Er moet iets extra’s in, iets spannends, iets anders.
De opdrachtgever van nu is anders dan die van vroeger. Het betreft dan vooral de kwaliteit. Prioriteit lijkt vaker bij geld te liggen dan bij het beste werk dat kan ontstaan in een goede werkrelatie. Je hebt ook vaker met iemand anders te maken in de organisatie – niet de directie, maar een communicatieafdeling, soms een heel team waarin iedereen zijn zegje wil doen over je voorstel zonder echt knopen te kunnen doorhakken. Daar kan ik slecht tegen. Ik weiger bijvoorbeeld ook om aan pitches mee te doen. Een aantal ontwerpers dat dezelfde brief krijgt en dan in een presentatie zijn ontwerp komt uitleggen. Eentje ‘wint’ en de rest blijft achter met een kater. Soms, en dat is écht een schande, ook nog onbetaald. Ik geloof er niet in en wil op die manier niet werken. Ik wil met de mensen aan tafel zitten die met hart en ziel betrokken zijn bij hun bedrijf of organisatie en die willen en durven investeren. Dan presteer ik het best.’

Wat voor opdrachten doe je graag?
‘Het maakt me niet zoveel uit, zolang het maar voor gemotiveerde opdrachtgevers is. Er moet sprake zijn van enthousiasme en van wederzijds vertrouwen; twee cruciale aspecten die mij enorm motiveren. En als iets met enthousiasme en plezier is gemaakt, ervaart de gebruiker/consument dat meestal ook. Zo maak je de cirkel rond.
Een ander terrein waarop ik heel graag werk, zijn eigen producties. Boeken bijvoorbeeld. Wij hebben veel prijzen gewonnen voor werk in opdracht. Toch kregen we de meeste oorkondes en bekers voor projecten waarin we alles zelf konden bepalen. We hebben zeventien jaar lang elk jaar een kalender of agenda gemaakt, steeds met een ander onderwerp en een passende uitvoering. Er deden, voor eigen rekening, lithografen, drukkers en binders aan mee. Daarmee werd het betaalbaar en konden we iets maken waar iedereen met hart en ziel aan gewerkt had. Toen partijen door de crisis moesten afhaken, werd het lastiger en zijn we uiteindelijk gestopt. Maar het waren prachtige en breed gewaardeerde producten om aan te werken.
De prijzen voor Best Verzorgde Boeken en in de Kalenderwedstrijd betroffen allemaal vrije, eigen producties. Keuze van onderwerp, vorm en uitvoering lag daarbij helemaal in eigen hand. Die vrijheid levert kennelijk een extra kwaliteit op. Reden dus om dát meer te gaan doen. Er staan inmiddels enkele projecten in de steigers…’

Wat zou je heel graag nog eens willen maken?

‘Stembureaus en stemhokjes upgraden. Democratie is een groot goed. Mogen stemmen zien we als hoogtepunt van goed en verantwoord burgerschap. Tegelijkertijd zie je zelden een treuriger ambiance dan een Nederlands stemlokaal en stemhokje. Armoedige gym- of klaslokaaltjes waarin enkele, meestal niet al te vrolijk kijkende oudere ambtenaren achter een tafel zitten om bezoekers zwijgend een stembiljet aan te reiken. Als democratie en stemmen een feest is, dan mag dat wel heel wat aantrekkelijker en informatiever worden aangekleed, zodat je er vanwege de ambiance al opgewekt naartoe gaat en ook weer blij vandaan komt. Daarvoor iets verzinnen dat zowel praktisch is als een aanstekelijk enthousiasme uitstraalt, lijkt me wel wat.
Grappig is dat dat een multidisciplinaire opdracht zou zijn. En dat terwijl ik vroeger dacht dat ik verre moest blijven van alles wat ruimtelijk was. Nu ik, samen met Geja Duiker, ook ruimtelijke projecten heb gedaan, blijk ik dat toch ook te kunnen. En dat is het mooie, dit vak kent geen grenzen. Juist de variatie maakt dat het daarom nooit verveelt.

Zolang je maar niet op je lauweren gaat rusten en denken dat je het zo wel even doet. Zodra je gemakzuchtig wordt, gaat het altijd mis. Je moet altijd weer de mouwen opstropen en er vol voor gaan.’ Daarvoor zet ik elke dag weer mijn wekker. Hoezo lui?

Categorie: Interviews